De fakkel van de vernieuwing

Die Situation der katholischen Kirche hat einen Tiefpunkt erreicht Aus ihm können sich die einzelnen Gemeinden nur retten, wenn sie sich ihrer Kompetenzen bewusst werden: Das Vogelnetz ist zerrissen.

Het vogelnet is gescheurd;
wij zijn ontsnapt en vrij ! (PS 124,7)

De wind staat ongunstig voor kerkvernieuwing. 45 jaar lang hadden we verwachtingen: met de volgende Paus, met de volgende bisschop, met een hervormde curie, komt de verandering.
Toen ik in 1980 in Nederland kwam, sprak een collega over de „winter“ die was ingetreden in de kerk van dit land. Onlangs, 30 jaar later, hoorde ik precies hetzelfde in de Verenigde Staten. Maar nu slaat het op de universele Kerk. De huidige paus bestrijdt vanaf zijn aantreden hetgeen hij noemt: “de dictatuur van het relativisme”. Daarmee plaatst hij zich in een Romeinse continuïteit: meer dan 150 jaar is men daar bevangen door de vrees dat een vernieuwing alleen kan eindigen in chaos.

Deze angst heeft ook op het Tweede Vaticaans Concilie gezorgd voor veel conflicten, hetgeen leidde tot slechte compromissen in de einddocumenten. In de jaren na het Concilie, toen de verschillende landen met hun verwachtingen over de brug kwamen, stapelden deze conflicten en compromissen zich op. De benoemingen van bisschoppen in de jaren 70 en 80 leidde in alle landen tot een definitief keerpunt :“terug naar de oude leer”, zo luidde het motto. Concreet bedoelde men: “terug naar de oude situatie, en naar de autoritaire verhoudingen”, waarin een klein aantal mensen weer kan dicteren wat voor allen goed en kwaad is.

In Nederland verliep de situatie meer catastrofaal, maar ook eerlijker, dan bijvoorbeeld in Duitsland. Ondertussen behield Nederland lange tijd een onuitgesproken leidende functie, want tot op vandaag kunnen de Duitse katholieken bij hun Nederlandse broeders en zusters aflezen, wat, met een vertraging van tien jaar, hun eigen lot zal zijn. Ondertussen lopen de Duitse katholieken hun vertraging met snelle stappen in. Want de nieuwe parochiestructuren die het dramatische priestertekort moeten verdoezelen, leiden tot de ineenstorting van de klassieke pastorale zielzorg  en dat brengt ook Duitse katholieken tot woede. Paus Benedictus, waar men in Duitsland zo trots op was, provoceert meer tot vertwijfeling dan tot begeestering. Intussen circuleren ook in Duitsland steeds meer oproepen tot protest en ongehoorzaamheid. De optimisten van de jaren 60 hebben bovendien de secularisatieprocessen onderschat. Of het nu gaat om modern of conservatief, de katholieke kerk verliest steeds meer leden.

Hebben wij, kinderen van het Concilie, goed gereageerd? Ik weet het niet. We hebben de echte weerstand niet aangedurfd en lieten de harde critici, ook al heetten ze Edward Schillebeeckx of Hans Küng, uiteindelijk in de regen staan. Gehuwde priesters werden verdreven uit de kerk, om maar te zwijgen van de wijding van vrouwen. De eindeloze behoefte aan harmoniemodellen van katholieke christenen heeft ons gedwongen tot halve oplossingen, en tot nostalgisch zelfbeklag. We hadden ons misschien kunnen aansluiten bij de Oud-Katholieke kerk of een nieuwe gemeenschap stichten of de Paus moeten dwingen om af te treden wegens een schisma van bovenaf. Ik weet niet wat we hadden kunnen doen en bovendien is deze vraag te laat gesteld.

Maar ik weet wel iets anders, en dat zou de boodschap van deze dag kunnen zijn:
Achter deze ellende van nederlagen ligt een heel ander verhaal verborgen. Het is het verhaal van een vernieuwde, een “verborgen kerk”, die niet alleen bestaat in Bratislava en Praag, maar ook in de Randstad, in Roermond en in Leeuwarden. Reeds lang heeft deze verborgen kerk de katholieke structuurvraagstukken in termen van gelijkheid en democratie geformuleerd, de scheidingen tussen kerken omgevormd tot interne familie-verhoudingen, met andere religies actieve vriendschap gesloten en de seculiere maatschappij geaccepteerd.

Deze verborgen kerk stroopt de cocon van de Middeleeuwen geleidelijk van zich af en ontwikkelt zich naar een nieuwe manier van kerk-zijn. Dat betekent geen ontrouw aan de katholieke identiteit, maar een terugkeer naar haar wezen. We stropen slechts beknellingen af, die hun legitimiteit reeds lang hebben verloren. Niet wij, maar de heren van de oude cocons hebben de bewijslast.

1. We kunnen nieuwe diensten vieren

U kent de huidige situatie beter dan ik: de ontevredenheid van de een, in wiens parochie geen zondagse eucharistie meer wordt gevierd, en de moed van anderen, die de smalle liturgische kaders reeds lang hebben verbreed. Er worden nieuwe vieringen gehouden bij diverse gelegenheden en voor verschillende groepen, katholiek en oecumenisch, interreligieuze en seculiere vieringen. Zij omvatten overwegingen en discussies, meditatie en dans. Hun kwaliteit wordt niet afgemeten aan de traditionele formules van het geloof, maar aan de manier waarop ze omgaan met de grote vragen van het menselijk bestaan. We durven dit te doen zonder een schuldig geweten, want gezien de eerste tijden van het christendom is deze open manier van vieren een legitieme mogelijkheid. En niemand minder dan de evangelist Johannes vervangt de klassieke instellingswoorden door het verhaal van de voetwassing: “Hij goot water in een schotel en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen.” “De slaaf is niet groter dan zijn meester, en de afgezant niet groter dan degene die hem gezonden heeft.”

Een wereld-open dienstbaarheid wordt hier verkondigd en de deemoed van de „afgezanten“ hoort daar wezenlijk bij. Voor het overige is er, bij het aanbreken van een nieuw tijdperk, behoefte aan vrijheid en creativiteit. We kunnen nieuwe vormen van liturgie vieren, beste vrienden. En natuurlijk behoort daar ook de viering van de Eucharistie bij, met de gedachtenis aan dood en opstanding, maar ook dat leerden we in de afgelopen decennia nieuw te verstaan. Ongemerkt hebben we reeds lange tijd afstand genomen van de oude liturgische beweging. Deze liturgie was nauwkeurig omschreven, met daarbij speciaal de verheffing van de voorganger die troonde boven de gemeente. “Actieve participatie” werd begrepen als “bijwonen”, en de priester verscheen als de vertegenwoordiger van Jezus Christus zelf.

Wat een contrast met het document van de Nederlandse Dominicanen dat alle triomfalisme van tafel veegt en – in plaats van een magische Substantieverandering – spreekt van het Delen van het Leven. Er is de mogelijkheid om in noodsituatie af te zien van een bisschoppelijk gewijde ambtsdrager, een onvermijdelijke reactie op de wanprestatie van de kerkelijke leiders. We weten opnieuw: De gemeente staat aan de wieg van de eucharistie; zij is en blijft ervoor verantwoordelijk. Volgens Paulus is niet de geconsacreerde hostie, maar de kerk het lichaam van Christus. Wie dus, door de gemeenschap van gedoopten daartoe aangewezen, deze gemeenschap in staat stelt om te handelen, staat, ongeacht geslacht, levenssituatie of andere kwalificaties, in naam van Christus in hun midden.

Wij kunnen dus onze religieuze diensten vieren. Eigenlijk moeten we dankbaar zijn voor het huidige priestertekort, want het ontzenuwt het lang gevestigd taboe van de exclusief priesterlijke voorganger. Ik stel voor dat priesterloze gemeenschappen die deze waarheid in praktijk brengen, onderling ervaringen uitwisselen. Eucharistie hoeft geen grootkerkelijke eredienst te zijn zoals zij in bisschoppelijke kathedralen vorm heeft gekregen. In principe kan de Eucharistie overal plaats vinden waar christenvrouwen en mannen samenkomen. De lokale gemeenschap is de kern, van waaruit deze viering leeft.

2. We kunnen het Heilige ervaren

De kerkelijke leiders worden gedreven door de vrees dat onze cultuur het heilige heeft verloren. Rome zoekt het heilige nog steeds in kerken en religieuze rituelen en in personen die claimen “in de persoon van Christus” te handelen. Ik begrijp deze angst maar al te goed. We hebben meegeleden toen deze heilige sfeer en de eerbied voor heilige handelingen geleidelijk aan vervluchtigde. We kunnen de cultuurgeschiedenis van het Heilige hier niet analyseren. Maar de christelijke kerk zelf versmalde het Heilige in de moderne tijd tot zelf-aangewezen mensen, ruimtes en tijden. Nadat het heilige uiteindelijk heteronoom gedefinieerd was, ging het gevoel voor het mysterie van de alledaagse Werkelijkheid meer en meer verloren. Onverzoenlijk werd het heilige gescheiden van het goddeloze, aan God gewijd tegenover profaan, door God gelegitimeerd dan wel zuiver seculier. Pas vanaf de 12e eeuw werden gemeenteleiders gezien als de exclusieve beheerders van de geheimen, vanaf de 13e eeuw afgesneden van elk vitaal contact met vrouwen, in de 16e eeuw tot heilige personen verklaard, die in wezen van normale christenen verschilden. Tenslotte werd aan de leken nog het recht toegestaan om “van de clerus volgens de kerkelijke normen, geestelijke goederen te ontvangen”

Ten dele zijn de secularisatie-processen een reactie op deze onteigening van het sacrale. Men heeft de wereld tot principieel onheilig verklaard, en de zogenaamde wereld heeft het geaccepteerd, terwijl de katholieke kerk-organisatie, met haar monopolie van heiligheid, deze tot de ambtsdragers beperkt heeft. Lange tijd leek het heilige te zijn verdwenen, alsof het in het niets was opgelost. In geen eeuw was de angst zo sterk om de christelijke identiteit te verliezen wanneer men zich zou aanpassen aan deze tijd. Dit monopolie van het heilige is een van de redenen waarom jongeren niet meer te vinden zijn in traditionele gemeenschappen, noch bij de hervormers. Zij ervaren het mysterie op alle plaatsen in de wereld, alleen niet in de kerk. Ze zoeken en ervaren het in muziek, dans, in ontmoetingen, in liefde en seksualiteit, in de roes van gebeurtenissen in hun stad, in de onverwachte stilte of in een woord dat hen hun waardigheid teruggeeft. Het heilige is overal. Je moet het slechts weten te vinden.

Ook op dit punt zijn we, denk ik, niet ver verwijderd van de vroeg-christelijke situatie. Ook de boodschap van Jezus bracht een zeer profane impuls. Aan het kruis voelde hij zich door God verlaten en jegens het standaard assortiment van gecontroleerde vroomheid bewaarde hij een goed overwogen afstand. Ook de leidinggevende ambten van de vroege kerk werden in seculiere termen omschreven. Er waren de ‚oudsten‘, de ‘helpers’, de ‚opzichters‘, want het heilige kwam niet voort uit hun persoon, maar door het feit dat zij in het midden van de ‘heiligen’ werkten. Let wel, niet wij hebben te bepalen waar het heilige zich laat zien, maar het Heilige openbaart zich aan ons op onvoorspelbare manieren, ook in andere religies en ook in een seculiere wereld. Daarom is het belangrijk om oren en ogen open te houden. In de ervaringen van het alledaagse, kunnen we het alomtegenwoordige Heilige opnemen en beleefbaar maken, als het maar gebeurt in het spoor van de Jezus-navolging. Daartoe hebben we geen vader of pastor, geen priester of herder nodig. Een heilig gebeuren is niet afhankelijk van hen. Daarom, wat zou een gemeenschap die het onderling eens is, ervan kunnen weerhouden zelf een Eredienst te vieren?

3. We kunnen broers en zussen zijn

In Nederland en in andere westerse landen, begon de neergang van de Katholieke Kerk met conflicten over haar organisatie en gezagsstructuren. In 1970 herontdekte men de pauselijke onfeilbaarheid. Er volgden schermutselingen over priesterschap en celibaat. Daarna stond het priesterschap van vrouwen ter discussie. Ondergronds smeulden dogmatische vragen met betrekking tot de christologie, de sacramentenleer of de bevrijdingstheologie. Met de suspendering van een groot aantal priesters  verloren de kerken hun beste mensen.

Zo groeide een groep van teleurgestelde, maar zeer toegewijde katholieken die nog steeds hartstochtelijk met deze kerk begaan zijn. Maar het dramatische priestertekort en de implosie van de klassieke pastoraal zijn niet voldoende geweest, om de bisschoppen tot nadenken te bewegen. Aan de andere kant hebben de afgelopen decennia geleid tot een moeilijk maar heilzaam leerproces. Ik herinner me de woorden van een Nederlandse bisschop uit de generatie van het Concilie. Gevraagd in een situatie van diepe vernedering, waarom hij de handdoek niet in de ring gooide, zei hij: mijn generatie zet zich in voor een mensvriendelijke gemeenschap, maar met elke vezel van ons hart zijn en blijven we met deze kerk verbonden. Waarom? Van jongs af aan hebben we de liturgie altijd weer opnieuw ervaren als een groot feest, als een goede oriëntatie, als een wereld vol schoonheid. Veel ex-priesters zijn van deze ervaringen nooit losgekomen. En in de jaren 70 werden de wijzigingen in de liturgie in direct verband gebracht met de hoop op meer menselijkheid.

Met dit engagement begint echter ook voor velen de definitieve breuk, want juist het hoogautoritaire en sacramentalistische element is uit onze liturgieën niet verdwenen. Ik herinner me de jaarvergadering van een progressief theologisch tijdschrift in Praag. Er was een eredienst gepland, die onverwacht in conflict kwam met de plannen van een locale gemeenschap. Allen bleven besluiteloos wachten totdat plotseling een oproep werd gedaan dat alle aanwezige priesters naar het altaar zouden komen. Zonder enige aarzeling volgden onze kerkkritische, maar gewijde vrienden. We voelden plotseling dat een scheur onze groep splitste: daar de clerici, hier de “leken”: mannen en natuurlijk alle vrouwen, die de gaven van het heil uit hun hand mochten ontvangen. Veel katholieken blijven niet alleen streven naar harmonie, maar zijn nog steeds gefixeerd op autoriteit.

Dat maakt dat  er ook vandaag nog een soort rouwverwerking noodzakelijk blijft; we moeten dit feodaal erfgoed zonder een slecht geweten overboord gooien. Wij moeten eindelijk consequenties trekken uit onze kennis van zaken. We moeten de term van het “mystieke lichaam” opgeven, want wij zijn het “ware lichaam”. Boven alles geldt de uitspraak van Johannes: “De zalving, die gij ontvangen hebt van hem blijft in u, en U hebt het niet nodig U door iemand anders te laten beleren.” Het tweede Vaticaanse Concilie heeft ondubbelzinnig aangetoond dat het Volk van God als geheel voorafgaat aan een eventuele interne structurering. In een tijd waarin het hele klerikale systeem op instorten staat, wordt het toch tijd om te vragen naar de vermeende kleren van de keizer. Wanneer vandaag bisschoppen en priesters de volmacht van hun ambt willen laten gelden, dan moeten ze ook de bewijslast daarvan op zich nemen.

Sinds de ineenstorting van de Romeinse juridische systemen in het tijdperk van de massale volksverhuizing, is de gestructureerde medewerking van gemeenten aan bisschopsbenoemingen afgebroken, en tot op vandaag heeft men verzuimd om deze democratische structuren te herstellen, zoals ze nog bij de oude ordes bekend zin. Deze oerkatholieke structuren impliceren dat de personen met een leidende functie (dus ook vrouwen, gehuwden en homofielen) binnen een gemeente ook voorgaan in de Eucharistie, niet andersom.

Daarom is het ons recht en onze plicht om als broeders en zusters, zonder interne barrières, ter gedachtenis aan Jezus’ dood en opstanding, onze gemeenschap te vieren. Niet wij, aan wie twijfelachtige beperkingen worden opgelegd, verscheuren het net van de apostolische gemeenschap. De leden van de Hiërarchie hebben het, tegen beter weten in, reeds lang verscheurd. We hebben ondertussen het recht en de plicht om de zaken zelf in eigen hand te nemen.

Het gaat nu om de eenvoudige vraag: Mogen we op dit moment nog accepteren dat de christelijke boodschap wordt ontsierd door autoritair misbruik? Het gaat er, let wel, niet simpelweg om, dat we opnieuw geloofwaardig worden. Dat zou te simplistisch zijn. Het gaat over de stelling: Als christenen, zetten we ons – zonder enig voorbehoud – in voor het navolgen van Jezus, die zijn leven in de waagschaal heeft gesteld voor het welzijn van de mensen, vooral voor de ontrechten en rechtelozen.

4. We moeten een risico durven te nemen

Beste vrienden, de afgelopen maanden, heeft de crisis van de katholieke Kerk in West-Europa een ongekend dieptepunt bereikt. Desondanks denken noch Rome, noch de bisschoppen, aan een vernieuwing van structuren en van spiritualiteit. Dit betekent een verraad aan de binnenkerkelijke vernieuwing en verraad aan fundamentele impulsen van de christelijke boodschap. Als we vandaag opnieuw beginnen, dan moet dit nieuwe begin nog meer radicalisme omvatten, dan bij de start van de vernieuwing, bijna 45 jaar geleden.

De katholieke kerk is nu eens niet meer de Staats- of de Volkskerk. We moeten de gestalte van de Kerk reconstrueren vanaf de 3e eeuw. Juist die elementen die worden beschreven als ‘typisch katholiek’, precies die elementen verdienen niet meer hun vanzelfsprekendheid. Daartoe behoren het priesterschap in zijn huidige vorm, de aanspraak op het universele monopolie van het christelijk geloof, de klerikale ambtsstructuur, het monopolierecht van een pausdom, dat mijlenver afstaat van de bijbelse Petrusdienst. De massieve titels: plaatsbekleder van Christus, zichtbaar hoofd van het Lichaam, onfeilbare herders en leraren, zij allen zijn gehuld in een sacrale wolk, maar zij wijken massief af van de Christelijke Boodschap. Afgezien van God noemen we niemand vader of moeder, we willen af van de seksistische kijk op de wereld. De rechten van de gemeenschap, die met de oudheid ten onder gingen zijn de basis, de wieg en de voorwaarde voor alle priesterlijke, profetische en pastorale bevoegdheden. Ter wille van de zaak van Christus, moeten we met die reconstructie beginnen, omdat anders de fakkel in de katholieke kerk niet langer zal branden.

Dit is een bevrijdend perspectief, maar het bevat ook een risico. We willen geen kerkschisma, maar we laten ons ook niet meer uit de katholieke kerk duwen. We kunnen niet eenvoudig nieuwe gemeenschappen tot stand brengen, maar feitelijk zijn ze op veel plaatsen ontstaan en kunnen er nog meer bij komen. Het is nauwelijks mogelijk om een nieuwe successie van handoplegging te creëren, maar in noodgeval kunnen we daarvan afzien. Niemand heeft een masterplan voor het oprichten van een vernieuwde kerk, maar met veel nieuwe bouwstenen kunnen we verder. Wie de dogmatische, in grote mate Hellenistische leer van het verleden weet te relativeren, vindt ruime horizonten.

Dit maakt ook intensieve ontmoetingen mogelijk met niet-katholieken, met niet-christenen en met mensen zonder religie. Jezus van Nazareth, die wij christenen als de Messias belijden, schiep geen leer- of moraal gebouwen, maar een levenspraxis die zich solidariseerde met vragende, met hulpzoekende, met lijdende en onderdrukte mensen.

5. Dus wat te doen?

Ten eerste: Iedere vernieuwing begint met een nieuw zelfbewustzijn. We kunnen met zelfvertrouwen priesters en bisschoppen in de ogen kijken. Want beter dan voorheen weten wij: zij dragen de bewijslast voor hun aanspraak op, en hun gedragslijn tegenover de christelijke gemeenten en groeperingen. Op christelijke gronden is hun gezag twijfelachtig en labiel,  zolang ze geen mandaat of legitimiteit hebben ontvangen van de gemeenten.

Ten tweede: Wat behoort precies tot de taken en bevoegdheden van een gemeenschap van gedoopten? Dit moet telkens uitsluitend in concrete contexten worden beschreven. Zeker is voor de mondiale spelers van 1,3 miljard mensen een sterke Ambts- en bestuurlijke structuur van belang; noch het Petrusambt van de Kerk als geheel, noch de leiding van de bisdommen moet worden afgeschaft. Wanneer ze echter falen, moeten de gemeenten inspringen. Het debat over structuurvragen mag niet ontaarden in een puur machtspel, daarom moeten we weer komen tot een diepgaand theologisch gesprek, want ook tradities worden gemaakt en vergroeien tot ideologie.

Ten derde: Christelijke vernieuwing leeft van een  open overeenkomst van gelijkgezinden. We hoeven niets te verbergen of te individualiseren. Daarom moeten we op zoek gaan naar nieuwe vormen van een strategisch berekende publiciteit. De moderne communicatiemiddelen bieden hiertoe enorme capaciteit. Deze overeenkomst moet ook open staan voor onderlinge kritiek en correctie.

Ten vierde: Voor de Vernieuwing is tenslotte noodzakelijk dat we onszelf niet door Chaos laten opvreten. Niet alles wat nieuw is, is goed. Daarom lijken me voor de continuïteit van een christelijke kerk de volgende elementen onmisbaar. Wij bouwen voort op
– de ervaring van het heilige; van essentieel belang is een regelmatige liturgie die gerelateerd is aan het mysterie van God;
– de presentie van het Evangelie; van essentieel belang zijn een zorgvuldig verzorgde verkondiging, een teruggreep op de Heilige Schriften;
– de praxis en de actualisering van het delen; van essentieel belang is een levensoptie met een principiële open solidariteit plus de bereidheid om het eigen leven met anderen te delen;
– een structuur, naar binnen open, maar stabiel naar buiten; van essentieel belang is dus de bekwaamheid om gezamenlijk op te treden.

Het document “Kerk en Ambt” heeft er een verstandig voorstel voor ontwikkeld. Wij willen de officiële Ambtsstructuren niet aantasten en vervangen ze, krachtens een volmacht van de Geloofsgemeenschap, alleen daar, waar aan gedoopte mannen en vrouwen het recht wordt ontnomen om de Eucharistie te vieren. Dit recht laten we ons niet afnemen. Formeel tasten we het episcopaat niet aan. Maar wij weten dat de apostoliciteit van de kerk uiteindelijk door de kerkgemeenschap zelf gegarandeerd moet worden.

Ten vijfde: Absoluut onmisbaar zijn een voortdurend contact en samenwerking met niet-katholieke kerken. Ook de katholieke kerk heeft niet het recht om zichzelf af te grenzen. We moeten elkaar zien als leden van eenzelfde familie. Bloedverwantschap sluit verscheidenheid niet uit, maar leeft in een diep gevoelde gemeenschappelijke grond. Hoe meer de officiële katholieke kerk ons aan de rand van ketterij of schisma duwt, des te meer verankering hebben we nodig in contact met andere kerken. Wij anticiperen daarmee op een situatie, die vroeg of laat toch staat te gebeuren.

Ten zesde: Als laatste noem ik het meest gevoelige punt van dit renovatieproject. Bij de hervormingsbewegingen ontbreekt de aanvulling door jonge, kritisch en onafhankelijk denkende mensen. Bij bepaalde gelegenheden, lijken we nog sterk te zijn, de volle kerk bij de uitvaartdienst van Schillebeeckx liet dat duidelijk zien. Maar hoeveel zullen er aanwezig zijn, als binnen tien of twintig jaar iets dergelijks zich voordoet?

Ik zie maar één weg die ons uit dit dilemma kan halen. Dat zijn nieuwe groeperingen van waaruit wij, de nostalgische kinderen van het Concilie, ons uiteindelijk moeten terugtrekken. De jongeren onder ons moeten, daar waar ze er zijn, het stuur overnemen, hun eigen ideeën vinden, de vormen van het conflictgesprek zelf kiezen, en hun eigen rituelen ontwikkelen. Als we de boodschap van Jezus vertrouwen, moeten we hen ook vertrouwen.

Tenslotte

We kunnen de fakkel dus doorgeven. Maar de naam van deze fakkel is niet “kerk”, maar “Herinnering” en “Navolging van Jezus”. Christus is het licht der volken, niet een Romeinse instelling. Daarom ben ik er vast van overtuigd dat deze fakkel onverminderd blijft branden. Natuurlijk is het dragen van fakkels van oorsprong geen romantische aangelegenheid. Fakkels moeten vechten tegen de nacht, alleen in tegenstelling tot duisternis krijgen zij hun helderheid; pas in de storm blijkt hun lichtsterkte. Afhankelijk van het weer, zetten ze in brand, wat verdroogd is en dat kan gevaarlijk worden, ook voor ons. Soms maakt men vuile handen, want een fakkel geeft altijd roet af. Ook dit moeten we in het achterhoofd houden wanneer we Jezus het licht van de wereld noemen. Toch bevat deze beeldspraak een grote belofte en graag bouwen wij daarop verder. Maar de realisering daarvan vraagt iedere dag opnieuw onze inzet, en – laten we nuchter wezen – de moeite die ons dit zal kosten, is niet precies in te schatten, ondanks alle hoop.

Maar deze hoop zal blijven:
Intussen is het vogelnet gescheurd, we zijn ontsnapt en vrij!


Stelling 1: Een vernieuwde kerk

Rome is bevangen door de vrees voor relativisme en chaos, daarom wordt telkens opgeroepen om te volharden in de oude Romeinse continuïteit. Desondanks heeft er in de “verborgen” kerk sinds Vaticanum II een proces van intensieve vernieuwing plaats gevonden. Zij heeft de cocon van de Middeleeuwen afgestroopt en vindt de ware continuïteit terug.

Stelling 2: Nieuwe vormen van liturgie

Met veel creativiteit en fantasie zijn de laatste decennia nieuwe liturgische vormen ontwikkeld. Hun kwaliteit wordt afgemeten aan de manier waarop ze omgaan met de grote vragen van het menselijk bestaan. Zij sluiten traditionele vormen niet per se uit, maar vullen deze aan en fungeren als kritiek op een triomfalistisch en naar binnen gericht sacramentalisme.

Stelling 3: De gemeenschap van gedoopten viert

In eerste instantie zijn kerk en christelijke gemeente een gemeenschap van gedoopten, over wie de Geest is uitgestort. Deze overtuiging dient het uitgangspunt te zijn voor kerkleiding en ambtelijke structuren. Autoritaire en sacramentalistische structuren zijn niet van christelijke oorsprong. Het actuele priestertekort kan er toe bijdragen dit opnieuw te ontdekken.

Stelling 4: het heilige als kerkelijk monopolie

In het verloop van de eeuwen heeft de katholieke kerk het heilige aan politieke macht en uiterlijke tekens gekoppeld, tot een binnenkerkelijk monopolie gemaakt, en daardoor de processen van secularisatie ondersteund. Het heilige moet weer in het alledaagse leven worden gezocht en mag daar ook worden ervaren.

stelling 5: Vernieuwing of nostalgie?

“De zalving, die u van Hem ontvangen hebt blijft u bij, u hebt geen andere leraar nodig.” (1 Joh 2:27). Deze democratische overtuiging staat in conflict met de nostalgische gevoelens ook van kerkcritici die hun rouwverwerking eindelijk moeten voltooien.

Stelling 6: Risico’s niet over het hoofd zien

De radicale hervorming van de (katholieke) kerk is niet zonder risico. Daarom moeten vastbeslotenheid, prudentie, een intensieve communicatie en de uitwisseling met andere landen hand in hand gaan. Verkeerd zijn echter de uittocht uit de kerk of de berusting bij de situatie. Bij het eerste verdwijnt alle invloed, bij het tweede alle leven. Tenslotte heeft Noah de ark gebouwd, voordat de grote vloed is gekomen.

Stelling 7: Dus wat te doen?

(1) een nieuw zelfbewustzijn (Rome en bisschoppen dragen de bewijslast),
(2) concrete en functioneel doeltreffende ideeën ontwikkelen,
(3) een strategisch berekende publiciteit opbouwen,
(4) basisregels van kerkelijk handelen bewaken (trefwoorden: ervaring van het heilige, presentie van het Evangelie, solidaire levenspraktijk, zorg voor handelingsbekwaamheid,
(5) uitwisseling met niet-katholieke kerken,
(6) op zoek gaan naar jonge mensen.

Stelling 8: Er is geen tijd meer

Gezien de actuele crisis moet nu worden gehandeld. Tenslotte heeft Noah de ark gebouwd, voordat de grote vloed is gekomen.

Vertaling uit het Duits: Wim van der Velden 

(Vortrag 16.10.2010)